martes, 16 de septiembre de 2014

GUILLAUME VAN DER GRAFT [13.342]


Guillaume van der Graft

Nació: 15-08-1920 
Fallecido: 21-11-2010 
Holanda
Seudónimo (s): Guillaume van der Graft es el seudónimo de Wilhelmus (Willem) Barnard. 

Poesía:

In Exilio (1946)
Achterstand (1946)
Poëzie in practijk (1948)
Kerstgroet voor het leger (1950)
Mythologisch (1950)
Ballade van de heldere nacht (kerstgroet, voor het leger (1950)
Landarbeid (1951)
In memoriam M. Nijhoff. Twee gedichten (bibliofiel, 125 ex.) (1953)
Boven de watersnood van het begin (1953)
Vogels en Vissen (1954)
Woorden van Brood (1956)
De maan over het eiland (1957)
Het Landvolk. Oosterbeekse gedichten (met JW Schulte Nordholt, Jan Wit, Muus Jacobse en Ad den Besten) (1958)
Het oude land (1958)
De adem van het jaar (1959)
Overzee (1961)
Gedichten (bloemlezing) (1961)
Een stadsmens (1961)
Een keuze uit zijn gedichten (1964)
Na veertig (1973)
Oude en nieuwe gedichten (1975)
Veldboeket als bloemlezing (door Lenze L. Bouwers) (1979)
Verzamelde gedichten (2 delen) (1982)
Op zoek naar leven (1982)
Winter en later (1984)
Verzamelde gedichten (1985)
Verzamelde liederen (1986)
Ter gedachtenis (1987)
Tegen de bosrand (1988)
Over de brug. Gedichten over Nijmegen (nieuwjaarsgeschenk) (1989)
Niettegenstaande de tijd (1990)
Geloof, vertrouwen (1991)
De hondewacht (1993)
Wat heeft Cecilia gezien? (1994)
De kiezels van Klein Duimpje (1995)
Onbereikbaar nabij (1996)
Mythologisch. Gedichten, oud, nieuw en herzien (1997)
Een ongedurige dageraad (1999)
Uw naam is met wijn geschreven (1999)
De weg van de wind, gedichten korter dan een sonnet (2001)
Lijfeigen - Liefdespoëzie 1942-2002 (2003)
Oevertaal (2004)
Praten tegen langzaam water. Gedichten 1942-2007 (met CD) (2007)



La tercera verdad

Tan sólo los poetas dicen la verdad
realmente indomable, conforme a sus medidas
y que se moriría en los moldes centenarios.
Los poetas esos hipocondríacos
anarquistas del gozo y la alegría
que destruyen los muros
por el lenguaje alzados hacen del mundo
un ventanal que da al negro universo
y desde esta su vista
los árboles se encogen hasta el punto
de volverse semillas en la lengua del viento
las estrellas se ensanchan como estanques
los hombres se hacen bancos
de pececillos transparentes
             las zorras tienen sus guaridas
y corren de un lado para otro por mis ojos.

Los poetas desmienten la lengua desmontándola
y hacen logaritmos
de las cosas aisladas
sus extraños recursos nos encantan
pero quien no se rinde lo paga con tormentos.

No, los poetas hacen comparecer al mar
que está escondido en todas partes
y hacen inundar las casas
y desbordar las bodegas
de lo conquistado hace ya tiempo,

lo que más les gusta es convocar
la marea alta hasta que la verdad
llegue a los labios de todos.

Y entonces puede
que para escapar también a esta verdad
se apronte una fósil mentira
que se vuelva a ablandar como légamo y flores
cuando se la pisa con los pies descalzos
y que llamamos
la tercera verdad por cierto orden.

Guillaume van der Graft, incluido en Antología de la poesía neerlandesa moderna (Ediciones Saturno, Barcelona, 1971, selecc. y trad. de Francisco Carrasquer).




Wij speelden op het strand

Wij speelden op het strand, wij waren 
van voor de oorlog en de zee 
was toen nog een uitgestrekte vrede. 

Hij had iets behouden van dat voormalige 
of het niet ophield, of het niet afliep 
of het nooit uitlopen zou 

op een landinwaarts dat zich uitrekt 
achter ons om 
tot het de zee weer tegenkomt. 

uit: 'Vrede is eten met muziek', 2005. 




Van Lieverleed

Al wat voorbij is 
en nooit voorbij 

niet meer van mij is 
voorgoed voor mij 

van lieverlede 
zal het weer komen 

een schijn van vrede 
over de bomen 

van lieverlei 

als het weer mei is 
maar niet voor mij. 

uit: 'De weg van de wind', 2001 





De tijd weet van niets

Oud worden is niet moeiijk, 
het is onmogelijk, men blijft 

het nadenkende kind, de popelende 
minnaar, de man, de beschaamde vader, 

maar steeds meer afgedane tijd begraaft zich 
in huid en lijf en leden tot 

alles is eengeworden met de dagen 
die zijn voorbijgegaan. Men sterft vanzelf. 

uit: 'Mythologisch. Gedichten, oud, nieuw en herzien', 1997 




Darlington

Vijf jaar is Renee. Ze gelooft in kabouters. 
Ze stuurt mij een briefkaart omdat ik op reis ben. 
Ze ruimde de bladeren in de tuin. 

Wanneer de winter voorbij is, de zomer 
gekomen als tweemaal twee is vier 
wie zal haar verzekeren dat wij leven? 

Wij worden niet ouder dan kabouters. 
Wij sterven zo ongemerkt als dwergen 
aan bomen van kennis, een volk vol ernst. 

Uit: Gedichten, 1961. 





herfstmiddag

Nu het stortregent 
en ieder ding verdwijnt, 
in 't overwegend en onbelijnd 
geweld van overvloed, 
wordt mij bewuster 
wat ik geloven moet: 
men kan geruster 
zijn als de ramp losbreekt 
over het leven, 
dan waar de lamp verbleekt 
in angst en beven, 
want in de overmacht 
van 't reppend oerbegin 
zet God weer onverwacht 
herscheppend in. 





Schrijvenderwijs

Schrijvenderwijs was ik ingeslapen, 
schrijvenderwijs werd ik wakker bij nacht 
omdat er woorden stonden te blaten 
onder het open raam waar ik lag. 

Wie had hen daar bijeengedreven, 
was het de honger of was het de wind? 
Ze stonden in een beginnende regen 
doodstil te kleumen op het grind. 

Toen heb ik ze mee naar boven genomen, 
de grote ruit van de spiegel besloeg. 
Ik had voordien nooit geweten hoe men 
woorden halfslapend naar boven droeg. 

Maar 's morgens vroeg toen ik ontwaakte 
waren ze weg en de deur stond los. 
De zon scheen hoog en droog, er zaten 
vogels te lachen in het bos. 




No hay comentarios:

Publicar un comentario