Guillaume van der Graft
Nació: 15-08-1920
Fallecido: 21-11-2010
Holanda
Seudónimo (s): Guillaume van der Graft es el seudónimo de Wilhelmus (Willem) Barnard.
Poesía:
In Exilio (1946)
Achterstand (1946)
Poëzie in practijk (1948)
Kerstgroet voor het leger (1950)
Mythologisch (1950)
Ballade van de heldere nacht (kerstgroet, voor het leger (1950)
Landarbeid (1951)
In memoriam M. Nijhoff. Twee gedichten (bibliofiel, 125 ex.) (1953)
Boven de watersnood van het begin (1953)
Vogels en Vissen (1954)
Woorden van Brood (1956)
De maan over het eiland (1957)
Het Landvolk. Oosterbeekse gedichten (met JW Schulte Nordholt, Jan Wit, Muus Jacobse en Ad den Besten) (1958)
Het oude land (1958)
De adem van het jaar (1959)
Overzee (1961)
Gedichten (bloemlezing) (1961)
Een stadsmens (1961)
Een keuze uit zijn gedichten (1964)
Na veertig (1973)
Oude en nieuwe gedichten (1975)
Veldboeket als bloemlezing (door Lenze L. Bouwers) (1979)
Verzamelde gedichten (2 delen) (1982)
Op zoek naar leven (1982)
Winter en later (1984)
Verzamelde gedichten (1985)
Verzamelde liederen (1986)
Ter gedachtenis (1987)
Tegen de bosrand (1988)
Over de brug. Gedichten over Nijmegen (nieuwjaarsgeschenk) (1989)
Niettegenstaande de tijd (1990)
Geloof, vertrouwen (1991)
De hondewacht (1993)
Wat heeft Cecilia gezien? (1994)
De kiezels van Klein Duimpje (1995)
Onbereikbaar nabij (1996)
Mythologisch. Gedichten, oud, nieuw en herzien (1997)
Een ongedurige dageraad (1999)
Uw naam is met wijn geschreven (1999)
De weg van de wind, gedichten korter dan een sonnet (2001)
Lijfeigen - Liefdespoëzie 1942-2002 (2003)
Oevertaal (2004)
Praten tegen langzaam water. Gedichten 1942-2007 (met CD) (2007)
La tercera verdad
Tan sólo los poetas dicen la verdad
realmente indomable, conforme a sus medidas
y que se moriría en los moldes centenarios.
Los poetas esos hipocondríacos
anarquistas del gozo y la alegría
que destruyen los muros
por el lenguaje alzados hacen del mundo
un ventanal que da al negro universo
y desde esta su vista
los árboles se encogen hasta el punto
de volverse semillas en la lengua del viento
las estrellas se ensanchan como estanques
los hombres se hacen bancos
de pececillos transparentes
las zorras tienen sus guaridas
y corren de un lado para otro por mis ojos.
Los poetas desmienten la lengua desmontándola
y hacen logaritmos
de las cosas aisladas
sus extraños recursos nos encantan
pero quien no se rinde lo paga con tormentos.
No, los poetas hacen comparecer al mar
que está escondido en todas partes
y hacen inundar las casas
y desbordar las bodegas
de lo conquistado hace ya tiempo,
lo que más les gusta es convocar
la marea alta hasta que la verdad
llegue a los labios de todos.
Y entonces puede
que para escapar también a esta verdad
se apronte una fósil mentira
que se vuelva a ablandar como légamo y flores
cuando se la pisa con los pies descalzos
y que llamamos
la tercera verdad por cierto orden.
Guillaume van der Graft, incluido en Antología de la poesía neerlandesa moderna (Ediciones Saturno, Barcelona, 1971, selecc. y trad. de Francisco Carrasquer).
Wij speelden op het strand
Wij speelden op het strand, wij waren
van voor de oorlog en de zee
was toen nog een uitgestrekte vrede.
Hij had iets behouden van dat voormalige
of het niet ophield, of het niet afliep
of het nooit uitlopen zou
op een landinwaarts dat zich uitrekt
achter ons om
tot het de zee weer tegenkomt.
uit: 'Vrede is eten met muziek', 2005.
Van Lieverleed
Al wat voorbij is
en nooit voorbij
niet meer van mij is
voorgoed voor mij
van lieverlede
zal het weer komen
een schijn van vrede
over de bomen
van lieverlei
als het weer mei is
maar niet voor mij.
uit: 'De weg van de wind', 2001
De tijd weet van niets
Oud worden is niet moeiijk,
het is onmogelijk, men blijft
het nadenkende kind, de popelende
minnaar, de man, de beschaamde vader,
maar steeds meer afgedane tijd begraaft zich
in huid en lijf en leden tot
alles is eengeworden met de dagen
die zijn voorbijgegaan. Men sterft vanzelf.
uit: 'Mythologisch. Gedichten, oud, nieuw en herzien', 1997
Darlington
Vijf jaar is Renee. Ze gelooft in kabouters.
Ze stuurt mij een briefkaart omdat ik op reis ben.
Ze ruimde de bladeren in de tuin.
Wanneer de winter voorbij is, de zomer
gekomen als tweemaal twee is vier
wie zal haar verzekeren dat wij leven?
Wij worden niet ouder dan kabouters.
Wij sterven zo ongemerkt als dwergen
aan bomen van kennis, een volk vol ernst.
Uit: Gedichten, 1961.
herfstmiddag
Nu het stortregent
en ieder ding verdwijnt,
in 't overwegend en onbelijnd
geweld van overvloed,
wordt mij bewuster
wat ik geloven moet:
men kan geruster
zijn als de ramp losbreekt
over het leven,
dan waar de lamp verbleekt
in angst en beven,
want in de overmacht
van 't reppend oerbegin
zet God weer onverwacht
herscheppend in.
Schrijvenderwijs
Schrijvenderwijs was ik ingeslapen,
schrijvenderwijs werd ik wakker bij nacht
omdat er woorden stonden te blaten
onder het open raam waar ik lag.
Wie had hen daar bijeengedreven,
was het de honger of was het de wind?
Ze stonden in een beginnende regen
doodstil te kleumen op het grind.
Toen heb ik ze mee naar boven genomen,
de grote ruit van de spiegel besloeg.
Ik had voordien nooit geweten hoe men
woorden halfslapend naar boven droeg.
Maar 's morgens vroeg toen ik ontwaakte
waren ze weg en de deur stond los.
De zon scheen hoog en droog, er zaten
vogels te lachen in het bos.
No hay comentarios:
Publicar un comentario